Meindert Dijkstra, De reiger en de schildpad. Sprookjes en fabels uit de Oude Oriënt, Utrecht 2020.
Al in zijn proefschrift over Jesaja 40-55 uit 1980 beklemtoonde Meindert Dijkstra (1946-2020) dat kennis van de oud-oosterse wereld van groot belang is voor het verstaan van het Oude Testament. In zijn lange loopbaan maakte hij zich een reeks aan oud-oosterse talen eigen. Daarmee kon hij vele verbanden aangeven tussen het Oude Testament en teksten en gewoonten uit de wereld waar Israël deel van uitmaakte. Ook in dit boek – zijn laatste; hij overleed plotseling tijdens het werken aan de drukproeven van dit boek – maakt Dijkstra duidelijk dat Israël in het land Kanaän niet op zichzelf stond.
Hij presenteert hierin een groot aantal sprookjes en fabels uit het Oude Oosten, vrucht van zijn fascinatie voor oud-oosterse fabels vanaf de 1970-er jaren. Dijkstra geeft van de fabels steeds eerst een eigen vertaling, biedt dan zijn uitleg en commentaar en wijst tenslotte op parallellen.
De opgenomen teksten komen uit Soemerië, Syrië, Anatolië, het oude Egypte, Assyrië en Babylonië, uit de Arameestalige spreuken van Achiqar, uit het Oude Testament en uit de Grieks-Romeinse wereld. De fabels en verhalen horen volgens Dijkstra bij de menselijke cultuur en vormen “een fundamentele uitdrukkingsvorm van … de manier waarop mensen uit het oude Nabije Oosten in het leven stonden en bezig waren met de dingen van de dag.” (p. 15)
Fabels werden, schrijft Dijkstra, al verteld in prehistorische culturen (p. 10). Zij werden meegenomen in de mondelinge overlevering tot mensen ze gingen opschrijven in de oudste schriftculturen van het oude Nabije Oosten (p. 10). De vaak eenvoudige verhalen speelden in de oudheid ook een rol in de opleiding tot schrijver. Veelal hebben deze oudoosterse fabels en sprookjes geen expliciet uitgesproken moraal. De Soemerische sprookjes en verhalen worden door Dijkstra gedateerd tussen 1900 en 1600 v.Chr. Daarmee hebben we, schrijft hij, “het ultieme bewijs dat niet de Grieken of het volk Israël als eersten zijn begonnen met het denken over het menselijk bestaan, de moraal of de simpele vraag wat mensen tot goede of slechte mensen maakt.” (p. 176).
Met dit boek heeft Dijkstra de hedendaagse lezer dicht bij het leven en denken van de oud-oriëntaalse mens gebracht. Van harte aanbevolen.
Adri van der Wal